Een organisatieadvies voor het nieuwe kabinet

 

Economische commentaren op een regeerakkoord zijn meestal afkomstig van macro-economen. Commentaren van bedrijfseconomen ontbreken veelal. Toch kunnen ook die zinvol zijn. Vooral op het akkoord van Rutte IV. In het nieuwe kabinet zitten twee ministers die afkomstig zijn uit organisatieadviesbureaus. De minister van Economische Zaken en Klimaat, Micky Adriaansen (VVD), was voorzitter van de Raad van Bestuur bij adviesbureau Twijnstra Gudde en de minister van Buitenlandse Zaken, Wopke Hoekstra (CDA), was consultant bij adviesbureau McKinsey. Stel eens dat ik deze beide ministers zou vragen een organisatieadvies te geven over het regeerakkoord.

 

Hoekstra en Adriaansen zouden bij dit advies gebruik kunnen maken van het boek Het managen van unieke opgaven. Samen werken aan projecten en programma’s dat twee medewerkers (nota bene) van het bureau waarvan de minister van EZK de baas was, in 1996 schreven[i]. Het kabinet staat immers voor unieke opgaven, waarvoor op korte termijn programma’s moeten worden gemaakt. Simpel gezegd, zou je kunnen zeggen dat premier Rutte de programmamanager is die zijn ministers, de projectmanagers, aanstuurt en stimuleert om die programma’s op een effectieve wijzen te realiseren. Programma- en projectmanagers hoeven geen topdeskundigen te zijn, daarvoor hebben ze hun medewerkers, maar moeten wel beschikken over inzicht in de materie en daarnaast vooral voldoende autoriteit hebben om beslissingen te nemen. Daarbij zijn van belang dat de belangen van de betrokken partijen worden gerespecteerd en dat taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden goed zijn afgebakend. Dit zou het advies kunnen zijn.

 

1.      Het respecteren van de belangen van betrokken partijen leidde tot te veel ministers: 20, waarvan 8 zonder portefeuille die niet aan het hoofd staan van een ministerie. Eigenlijk zijn deze 8 super-staatssecretarissen. Alom word al geklaagd dat de vergaderingen van de Tweede Kamer te lang duren vanwege de 19 politieke partijen. Hoe zal dat gaan in een kabinetsvergaderingen met 20 spraakzame ministers bij de behandeling van ingewikkelde onderwerpen? Het was beter geweest de ministers zonder portefeuille staatssecretaris te maken.

2.     De verdeling van de ministers over de diverse posten is niet erg logisch. Zo zal een minister van Justitie die geen jurist is, vroeg of laat  problemen krijgen. Vooral D66 ging slordig om met zijn deskundigen. Een uitstekende minister van Buitenlandse Zaken, Kaag, werd minister van Financiën, hoewel ze geen econoom is en moeilijk tegenspel zal kunnen bieden tegen haar ambtenaren. De D66’er die het meest van de overheidsfinanciën weet, Vijlbrief, werd staatssecretaris Mijnbouw. Iemand met een staat van dienst als hij, was uitermate geschikt geweest als minister van Financiën; Vijlbrief was onder meer thesaurier-generaal, was voorzitter van de Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFSF) en daarmee verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit van de eurozone, en was hoogleraar economische politiek aan de VU en had hoge posities bij het Ministerie van EZK.

 3.   De afbakening van taken is niet helder. Belangrijke portefeuilles die met elkaar verweven zijn, zijn versnipperd over meerdere bewindslieden en ministeries. Zo is het milieubeleid verdeeld over 5 bewindslieden: de minister van EZK gaat over klimaat en energie, binnen zijn ministerie gaat een staatsecretaris over mijnbouw en gas, er is een minister voor landbouw en een minister voor natuur en stikstof, beiden binnen Ministerie van Landbouw en om het nog ingewikkelder te maken gaat binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een staatssecretaris over milieu en openbaar vervoer. Bovendien heeft dit beleid een nauwe relatie met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dezelfde chaos dreigt voor het armoedebeleid. Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat een minister zonder portefeuille over armoedebestrijding. Vooral armoedebeleid dreigt een beleid van pappen en nathouden te worden, want armoede moet vooral worden voorkomen en daarvoor is het noodzakelijk een belangrijke relatie te leggen met onderwijs-,  fiscaal- en huisvestingsbeleid. Een belangrijke tekstcase zal zijn hoe het kabinet de problematiek oplost van de met fictief rendement te hoog belaste vermogens. Het ligt voor de hand de daarvoor noodzakelijke correctie, die miljarden kan kosten, te laten betalen door degenen die van deze correctie profiteren: de vermogenden. Beter hadden twee ministers aangewezen kunnen worden als coördinerend ministers met vergaande bevoegdheden: één voor Milieu en één voor Armoedebestrijding.

 

Tot zover het mogelijke advies. Daaraan hoef ik zelf niets meer toe te voegen.

 



[i] Gert Wijnen en Rudy Kor, Het managen van unieke opgaven; Samen werken aan projecten en programma’s, Kluwer, Deventer, 1996.